Ik voel dunne regenstipjes landen op mijn arm en hoofd. Kleine koude puntjes maken me wakker. Toch maar terug naar huis? De trappers weer rond hun centrum laten draaien? Als ik fiets, verleggen mijn benen het draaipunt naar mijn heupen, naar mijn buik, daar zit mijn centrum. Als ik inkeer, de stilte opzoek, kom ik daar terecht, in mijn vrede, daar draait alles omheen. De vrede, de stille vrede blijft in beweging. Ik hoef alleen maar mee te bewegen en steeds te kijken waar ik ben, waar mijn vrede is. Hier, daar, overal, in de koeienkleurkaart, in de wind, in de piep van een kievit, in het koude puntje van een regendrup. Zoveel regendrupjes, zoveel drupjes vrede op mijn huid.
(fragment uit de glimlach in mijn achterhoofd, hfdst. ruimte aan God, blz. 81)